De stroom is afgesloten. Om half negen sta ik al naast mijn bed. Wakker geschud door de felle zon die recht door mijn raam naar binnen schijnt. Tevergeefs sta ik in de woonkamer op de aan en uitknop van de cd speler te drukken die we tussen Tups slaapkamer en de badkamer op een kastje hebben geïnstalleerd. Als ik muziek wil horen, zal ik toch aan Tup moeten vragen om voor me te gaan zingen, want de cd speler staakt. ‘het is dus de stroom’, zeg ik om de hoek van de deur van Tup’s slaapkamer. Hij lijkt nog te slapen, maar draait zich dan om. ‘Ja en dat Otto in mattina nemen ze hier wel heel erg serieus, want er was om zeven uur al geen stroom meer in de badkamer’.
Ik loop naar beneden en doe de koelkast open. Het eerste water sijpelt al uit het vriesvak, maar ik heb geen zin om te gaan redderen, er staat toch niet veel soeps meer in dankzij onze schranspartij van gisteren dus ik sla de deur weer dicht nadat ik er een fles met water uit heb getrokken. Ik schuif het gordijntje van de deur naar de veranda opzij. Wat ik al dacht, Poekie ligt op een van de eettafelstoelen te slapen in afwachting van wat komen gaat. Nou, voorlopig nog even helemaal niets. Mijn lichaam ligt in de clinch met mijn verstand, en verlangd weer naar bed. Boven plof ik terug in het dikke maar te zachte matras, en blijf als een lappenpop die in de hoek gegooid is liggen. Het bevalt me wel, en langzaam dommel ik weer in slaap.
Het is na tienen als mijn lichaam en geest een overeenkomst hebben gesloten, en de zolder aangeeft wat ook al weer het nadeel is van een zolder. Het is te warm om te blijven liggen, en voor de tweede keer vandaag sta ik op. Via de slaapkamer van Tup loop ik het balkon op. Tup zelf ligt weer zwaar in coma, en het ziet er naar uit dat daar voorlopig nog geen beweging in komt. Even bijkomen in de zon, en dan douchen. Maar de zon is heerlijk, en ik besluit om nog maar even helemaal niet te gaan douchen. Verderop klinkt het gebel van de pecorini schapen. Bezige beestjes. Zelfs als ik s’nachts wakker wordt omdat de resten van de flessen wijn tegen mijn blaas aan drukken hoor ik ze nog. Het klinkt als de Zwitserse bergkoeien. Toch ligt het ook aan de wind, want soms horen we ze ook een paar dagen helemaal niet. Hoe pittoresk en vredig de boerderij aan het einde van het weggetje ook is, het zijn toch vooral erg bezige mensen die er wonen. Van onze professionele overbuurman en zijn gezin verneem je niets, slechts een enkele keer draait de auto het zandpad op om richting de bewoonde wereld te rijden. Ook onze naaste buren vertonen net zoveel activiteiten als wij, namelijk zo weinig mogelijk. Bij de pecorino boerderij is het echter een bedrijvige boel. Open vrachtwagentjes en busjes rijden af en aan. En de buurboer rijdt zelf meerdere malen per dag met zijn witte panda (die wil ik ook!) naar boven en naar beneden. Waarschijnlijk van veld naar huis en terug. En verder het gescheur van brommertjes. Waarvan we later trouwens pas door hadden dat het er maar 1 bleek te zijn. Zoonlief blijkt zijn dagen te vullen met het heen en weer crossen, bij gebrek aan ander vertier in de omgeving.
’s Avonds als het donker is kun je het autoverkeer aan de overkant op de heuvels volgen. Kleine lampjes trekken als een ononderbroken stroom vuurvliegjes door de heuvels op weg naar, of weg rijdend van de paar dorpjes die er tegen aan zijn geplakt. Nu de hitte door de vallei zindert, en de zon hard en venijnig is, is er niets waar te nemen. Ik kan niet een auto terug vinden op de heuvels, en de heuvels lijken volledig uitgestorven. Het grote huis beneden heeft de luiken dicht. Verstandige toeristen! Ook bij ons zijn de luiken de hele dag gesloten. Zo professioneel als we zijn geworden, gaan deze pas na vijf uur open zodat het huis de hele dag heerlijk koel blijft. Het lijkt nu alsof het grote huis onbewoond is, maar een groene krokodil die in het zwembad dobbert, geeft aan dat er weldegelijk leven is achter de luiken.
Al verscheidene malen hebben we beneden in de vallei terug naar boven staan turen om ons huis te vinden in dit stukje Italië. Het is echter onmogelijk om het huis terug te vinden. Blijkbaar staat het huis op een andere plek dan je denkt, en ben je gewoon totaal gedesoriënteerd als je naar beneden bent gekronkeld, want het lukt ons niet. Vanaf het balkon, en ook vanaf de olijfgaard, kun je een stukje van een ruïne van een kasteel zien, die verderop in de vallei staat. Hij lijkt erg op de kasteel ruïne van de val de Pierle, en we hebben al vaak gezegd, dat we er naar toe zouden rijden, maar vergeten dat ook iedere keer weer. Het lijkt er op dat Italië de meeste ruines heeft, en de meeste leegstaande boerderijen. Het is er mee bezaaid, en vooral als je Umbrie door rijdt, lijkt het af en toe wel alsof de lepera er is uitgebroken, en iedereen snel zijn huis heeft verlaten. Over tien jaar zal het er ongetwijfeld anders uit zien, en staan er heel wat buitenlandse nummerborden geparkeerd op de met zorg gerestaureerde opritten.
Binnen hoor ik het bed kraken. Tup blijkt tot leven te zijn gekomen, en strompelt het balkon op. Hij ploft neer in de stoel naast de deur. ‘hè hè, wakker’ zegt hij, en kantelt zijn hoofd naar de zon om verder te ontspannen. Ook ik sluit weer mijn ogen richting de zon, en we genieten nog even van het helemaal niets doen.
Op een gegeven moment wordt het te warm, en besluit ik om maar het voortouw te nemen richting de douche. Beneden in de tuin trek ik een knalharde handdoek van de waslijn. Dat wordt straks genieten bij het afdrogen. En ik loop terug naar de veranda. Poekie vergezelt mij, en probeert me menig maal de pas af te snijden om vooral te benadrukken dat hij wil eten. Toen ik de deuren naar de veranda open gooide was ik hem even helemaal vergeten, en ik had hem pas door toen hij hevig miauwend van de stoel af sprong.
Ik pak een oude croissant, en wat kaas en sprokkel dat op een schoteltje. Poekie is snel van begrip en rent al voor me naar het BBQ huisje, waarvan hij na twee keer al wist dat hij daar zijn eten krijgt. Ver weg uit het zicht van Tup. Ik tuur naar het balkon, maar Tup heeft niets door, en is waarschijnlijk al weer in een slaapmodus gezakt. Ik zet het schoteltje neer, en Poekie valt direct aan. Het bakje water wat er naast staat gooi ik leeg over de lavendel. Het water was warm geworden, en er lagen verschillende vliegjes in te drijven. Met de tuinslang vul ik het bakje opnieuw met vers water, en zo moet het genoeg zijn voor meneer Poekie. Ik loop terug naar het huis. Poekie is niet echt blij met het karige ontbijt, maar hij moet het er maar even mee doen. Gisteren heeft hij zich tegoed kunnen doen aan de resten van de BBQ, dus hij moet niet zeuren. Terug in huis duik ik onder de douche, en draai de kranen open. Het warme water wil maar niet komen. Ik zet hem op de heetste stand, maar het water blijft ijskoud. Fuck it! Ik zweet en stink, dus ik duik onder het ijskoude water. Dit is het volgende effect van de stroomuitval. De boiler komt vandaag niet verder dan de waakvlam. Nou ja, ik vond het toch zo heerlijk om authentiek koud te douchen?
Tup is opnieuw weer het bed in gerold. ‘ik was het echt niet van plan, echt niet! Maar het bed schreeuwde mijn naam toen ik langs liep om buiten te gaan joggen en hoogspringen enzo, dus ik ben even weer gaan liggen’. Ik lach, en loop naar de beneden om thee te gaan zetten. Bij het fornuis doe ik mijn tweede handeling waarbij de stroomuitval zijn sporen na laat: met een lucifer steek ik het elektrische ontsteking fornuis aan, en zet de ketel op. Hij schommelt nog even na, en begint al snel te borrelen. Ik rommel wat door de keuken, en verzamel langzaam aan alle ontbijtspullen op het dienblad. Uit de broodtrommel haal ik het gisteren vers gekochte brood, en klop er enigszins ongerust op. Ik hoop dat we daar nog een beetje door heen komen met onze keukenmessen. Het brood is in Italië niet vers te houden, en we moeten ook maar eens een scootertje gaan aanschaffen voor hier, zodat we s’ochtends even snel de berg af kunnen scheuren om in het dorp naar het bakkertje te gaan. De ketel begint heftig te stomen, en ik tik het gas uit. Met een pannenlap om het handvat kantel ik het hete water in de theepot, en vul deze tot de rand. Dan gooi ik er twee theezakjes in, en kijk ik tevreden hoe het water bruin kringelt.
‘Was het water erg koud?’ vraagt Tup als hij me met het volle dienblad langs zijn bed ziet laveren. En ik antwoord bevestigend terwijl ik het hele ontbijt begin uit te stallen op de tafel. ‘wel heel Etruskisch douchen zo’, zegt Tup, en we beginnen aan ons ontbijt.
Aangezien we vandaag noodgedwongen ons huis moeten verlaten door de stroomuitval (overdrijven is ook ons vak) besluiten we om vandaag naar Perugia te gaan. Een stad waar we al even nieuwsgierig naar zijn, en waar we door al die andere bezienswaardigheden hier gewoon nog niet aan toe zijn gekomen.
We verheugen ons nu al op de vele potterettes en authentieke delicatessenwinkeltjes die Perugia ongetwijfeld rijk is, en genieten van ons knalharde brood met aardbeienjam, die we wegdrinken met de thee, die eeuwig heet blijft in de brandende zon. Aardbeienjam! We zijn er trots op dat we die in huis hebben. Dat klinkt misschien een beetje raar, maar hier is dat niet zo heel erg raar. Abrikozenjam is geen probleem in Italië. Dat is er meer dan voldoende, vakken vol. Het lijkt er op dat ze hier een abrikozen overschot hebben, want in elk vak in de supermarkt vindt je wel iets terug waar abrikoos in zit. Abrikozenjam, abrikozenthee, abrikozenkoekjes, abrikozentaart, abrikozenbiscuits, abrikozen ice tea, en ga zo maar door. Verder is de abrikoos vers te koop, maar ook o.a. gedroogd en gekonfijt. Daarnaast is er abrikozenvla, abrikozenyoghurt, en we wachten nog op de abrikozen pesto. Maar wij hebben dus aardbeienjam, en we hebben ook geen abrikozenkoekjes. Want hoe enthousiast we ook fan zijn geweest van alles wat er maar te koop is van abrikoos, op een gegeven moment gaat de smaak je tegen staan, en kun je het tijdelijk even niet meer verdragen. Er is trouwens een fabrikant die zich blijkt te specialiseren in abrikozenkoekjes, want we hebben van 1 merk nog nooit zoveel variaties abrikozenbiscuits gezien in de vakken van onze geliefde COOP.
Na het ontbijt krijgt ook Tup zin om te gaan douchen, vooral omdat hij zin heeft om alle potterettes van Perugia af te gaan struinen. Onder het motto ‘ik douche altijd met warm water’, verwarmt hij beneden in de keuken een ketel met water, en vertrekt daar even later mee onder de douche. Ik pak mijn volgende fles water uit de smeltende koelkast, gooi een theedoek op de onderste plank zodat deze het water kan absorberen, en vertrek naar de olijfgaard.
Het is helder, en ik doe zowaar een nieuwe ontdekking in het al zo vertrouwde beeld. Er ligt een meer in ons uitzicht. Niet groot, maar het is er wel een. Het lijkt een beetje op een stuwmeertje. Ik wil bijna Tup er bij roepen, maar dat heeft geen zin. Die staat samen met zijn keteltje warm water te douchen. Ik doe verwoede pogingen om de rugleuning naar achter te klappen, maar de armleuningen hebben hun beste tijd wel gehad. Met ijzerdraad heeft Franco blijkbaar nog geprobeerd ze te repareren, maar de stoel is eigenlijk rijp voor de sloop, en dus moet ik mezelf een houding aan leren om de leuningen met mijn gewicht te foppen en mezelf te behoeden voor helemaal achterover klappen. Na enkele mislukte pogingen heb ik het door, en met mijn gewicht zoveel mogelijk aan de linker kant, en zo weinig mogelijk steun met de arm op de rechterkant houdt de stoel het wel, en kan het zonnen beginnen.
‘nou Etruskisch douchen hoor’, klinkt het vanaf het balkon. Tup is blijkbaar klaar met douchen, en loopt al weer op zijn vaste stekje. ‘zit je in de tuin of ben je boven’, roept Tup, en ik antwoord dat ik boven zit.
‘Doe het uitzicht de groeten van me’, zegt Tup, en blijkbaar verdwijnt hij weer naar binnen om ongetwijfeld verder te gaan met zijn badtaferelen.
Van boven hoor ik een scooter aan komen razen, met knetterend geluid scheurt hij langs de omheining van onze tuin door naar beneden. Ik keer terug in mijn ruststand, en geniet van de zon. De krekels knerpen zich een ongeluk, en ze maken er een ware show van. Ik probeer er een ritme in te vinden, maar dat hebben ze volgens mij zelf ook al lang opgegeven. Af en toe knerpen er twee synchroon, maar na een tijdje raken ze al weer uit dat ritme, en is het weer ieder voor zich.
Het scootertje komt met een hoge snelheid weer omhoog, en stopt zowaar ter hoogte van waar ik lig. Ik schrik er op een rare manier eigenlijk van, en even denk ik dat hij wat gaat zeggen. Stokstijf blijf ik liggen, en ik doe in ieder geval net of ik lig te slapen. Volgens mij kan hij me absoluut niet zien door de dichte begroeiing. Geen idee wat hij nou staat te doen, waarschijnlijk is hij gewoon zijn scooter aan het testen, of hij denkt: gekke toerist, op z’n ligstoel in de olijfgaard. Na enkele seconden, het lijken wel minuten, geeft de scooter weer gas en verdwijnt door naar boven. Blij dat hij weer doorgereden is naar boven probeer ik me weer te ontspannen. Toch vraag ik me af of het nou toeval is geweest dat hij precies voor mijn plekje is gestopt met zijn scooter, of dat hij er toch een bedoeling mee had. Heeft hij dan toch staan gluren? Ik draai me om om de omheining te bestuderen. Op enkele plaatsen lukt het me om naar de overkant van de weg te gluren, maar is dat voldoende ruimte om iemand die in volle vaart langs raast de gelegenheid te geven in je tuin te kijken? Lijkt me stug. Bijna ben ik van plan om het weggetje zelf even af te lopen om door onze omheining te kijken, maar waar maak ik me nu eigenlijk druk over? We zijn te lang afgesloten van de bewoonde wereld, ik begin waanideeën te creëren. Ik keer terug naar mijn zon.
Al snel ben ik het hele voorval vergeten, en dommel ik weer weg in een halfslaap onder een deken van warme zonnestralen.
Al het gevlieg, gezoem en geprik op en om me heen begint me al snel te veel te worden. Na enkele keren aanvallend vliegend gespuis van me af hebben proberen te slaan wordt het me te gortig, en sta ik op. Ik pak mijn warm geworden fles water uit het dorre gras, en slenter de olijfgaard weer uit naar beneden. Onze tuin is naast de olijfbomen, ook een paar appelbomen en een citroenboompje rijk. Alles is nog te jong en te groen om geplukt te worden, maar ik verlang er eigenlijk naar om hier in het najaar weer te zijn om zo de bomen zelf leeg te mogen plukken. Ik spring tussen de appelbomen over het bordes naar een terras lager, en kom zo uit bij de manege, die achter de BBQ schuur is gebouwd. De manege is leeg, althans er staan geen paarden in, en het ziet er eigenlijk uit dat die er ook nooit zijn geweest of zullen komen. Wel staat hij vol met tuingereedschap, sterker nog, het lijkt wel een tuingereedschapmuseum. ‘Tuinen door de eeuwen heen’. Naast de manege kruip ik door het hek en kom uit bij de lege schoteltjes van Poekie. De BBQ staat nog op dezelfde plek als waar we hem gisteren hebben neer gezet, en ik pak het apparaat op om hem terug te zetten in de schuur. Vandaag of morgen wordt hij ongetwijfeld weer gebruikt. Prompt valt er een poot onder vandaan. Even zie ik het beeld voor me van een bak met kolen die omvalt in onze tuin, maar al snel begin ik een versnelde cursus acrobatiek om de combinatie evenwicht tussen mezelf en de BBQ te maken met het terug plaatsten van de poot. Het lukt me, en ik ben blij als de bak keurig binnen staat tussen de stoffige balen cement en de kruiwagen die tegen de muur staat gespijkerd. In de wasbak naast de schuur was ik mijn zwart geworden handen en armen schoon, en daar is Poekie. Vanaf de borders vol lavendel komt hij naar beneden geslopen, en begint argwanend te miauwen. ‘Je bent te laat, net had je me kunnen helpen’ zeg ik tegen hem, en hij staat me met draaiend hoofd aan te kijken alsof hij mijn woorden probeert te volgen. Ik raap de laatste overblijfselen van de vorige avond tussen het gras vandaan, en loop terug naar het huis. Poekie vindt het feit dat ik tegen hem praatte voldoende goedkeuring van zijn aanwezigheid in de tuin, en hij gaat heerlijk in de schaduw van een boom midden in de tuin liggen.
Omdat we vanmiddag weg gaan doe ik alvast het dak van de auto open, om zo te voorkomen dat we straks in een sauna stappen. En om ons vooral het gevoel te geven: we gaan wat doen. Het staat gewoon leuk, alsof de boot klaar ligt voor vertrek, dat idee. En daarbij komt dat ik gewoon graag met open dak rijdt. In Nederland komt het er niet veel van, daar zorgt het klimaat wel voor. Hier is het juist vaak weer te warm, dus hij zal ongetwijfeld halverwege de rit wel weer dicht gaan, maar dat is niet erg. Dan is het een luxe probleem, en geen noodzaak.
Na een extreem sterk gezette Espresso door Tup hebben we ineens voldoende activiteit in ons lijf om op pad te gaan. We verruilen ons huiskloffie voor iets respectabeler, en dan kunnen we vertrekken. Tup opent het hek, en ik rijdt de auto naar buiten de zandweg op. Iets naar beneden wacht ik in de berm totdat Tup het hek weer afgesloten heeft. Met een grote vaart dendert een Alfa Romeo schijnbaar erg belangrijk, en in ieder geval erg ervaren, langs onze auto. Stofwolken waaien de auto in. Hmm, weinig doorgaand verkeer hoor! Herinnert Tup aan de beschrijving van het huis in de reisgids, en stapt in. Ik snap niet dat je op zo’n weggetje zo hard scheurt, al ken je het nog zo goed, die Engelse kinderen van hiernaast zullen maar vanuit het zwembad de weg oplopen achter hun bal aan, zeg ik, en we beginnen onze eigen tocht naar beneden. In een van de bochten ligt een boerderij die hoofdzakelijk bewoond lijkt te worden door paarden en ganzen. Een oud vrouwtje met bloemetjesjurk, en ogenschijnlijk dito print hoofddoekje loopt de ganzen te voeren terwijl ze het hek achter zich sluit. Ze volgt met enige argwaan onze auto, kwaad op de vorige voorbijganger, en wij groeten vriendelijk naar ‘onze buurvrouw’. Ze waardeert schijnbaar ons onschuldige tempo, en wuift vriendelijk terug, en lacht met wat over is van haar gebit.
Zodra de grond wat vlakker wordt, en het weggetje zich samenvoegt met andere landweggetjes, die hoogstwaarschijnlijk naar nog meer agritoerisme leiden, duik je tussen de wijn- en zonnebloemvelden. Midden op de weg staan twee witte panda’s naast elkaar stil, en hun eigenaren, twee lokale boertjes, staan druk met elkaar te praten over het reilen en zeilen van hun bestaan. Ik rem, en de auto komt tot stilstand. We wachten af tot de boertjes langzaam ieder hun weg weer gaan, en je ziet ze denken: weer gestoord door zo’n stelletje toeristische indringers. Maar goed, we mogen er langs, en vervolgen onze weg.
Op de kruising met de doorgaande weg staan de vuilcontainers en we gooien onze COOP zakken, die nu propvol dicht gebonden zijn met afval, in de overvolle containers. De kleppen kunnen niet meer dicht, en de laatste zak zetten we er maar naast. Een stapel met lege olijfolie blikken houdt hem gezelschap. Al snel belanden we achter de volgende witte Panda. De man schept er een genoegen in dat hij een stelletje verwende toeristen kan afremmen, en hij zit ons actief te volgen in zijn achteruitkijkspiegeltje. Het lijkt er zelfs op dat hij zachter gaat rijden om ons extra te treiteren. Het stoort ons op geen enkel moment, en we genieten van de zon die vol in onze cabine schijnt. Ik ontneem hem zijn plezier, en geef iets gas bij, en haal hem in. Al is daar niet heel veel voor nodig, want hij was al bijna praktisch tot stilstand gekomen. Aan de rand van Mercatale geeft de daar geplaatste thermometer 5 graden warmer aan dan ons dashboard. Ik ben benieuwd wie er gelijk heeft. Even verderop is Franco net de weg over gestoken, hij loopt gearmd met een ouder mannetje. Ongetwijfeld zijn ze op weg naar hun vaste bankje in de schaduw. We herkennen elkaar en zwaaien uitbundig. Bij gebrek aan uitgebreide Italiaanse woordkennis laten we het hier maar bij, en we laten het al helemaal om aan hem te vragen of hij weet tot wanneer de stroomstoring duurt. Op het pleintje, de driesplitsing in het dorp is dan ook maar gelijk het plein, stoppen we omdat Tup sigaretten wil halen.
De Tabaccerie heeft het alom bekende uit stoffen linten bestaande vliegengordijn, en hij is zowaar open. Binnen staat een man met de zonnebril nog op, te blaten tegen het jonge vrouwtje wat in een ongeïnteresseerde houding op haar stoeltje achter de toonbank zit te luisteren. Geduldig wachten we tot we aan de beurt zijn, of eigenlijk, überhaupt waar worden genomen. Het meisje staat op terwijl de man ongestoord door praat, terwijl hij daarbij heftig gebruik maakt van zijn kennis aan de gebarentaal.
Ze gaat voor ons staan, en peutert aan een schriftje, schijnbaar zijn we aan de beurt, en Tup wijst met een rechte hand naar de Marlboro. ‘Marlboro’ zegt Tup duidelijk, om te voorkomen dat ze ook nog in de stress raakt. Ze slaat het bedrag aan op de kassa, en Tup overhandigt haar het gepaste geld zodat ze niet hoeft te gaan rekenen, en we bedanken haar in het vlekkeloos Italiaans voor haar gastvriendelijkheid, en wensen haar een hele fijne dag. We zwaaien gedag, en draaien ons via het stoffige vliegengordijn naar buiten. De man stopt met zijn gesprek, kijkt ons na, en gaat vervolgens weer ongestoord door met zijn monoloog.
Na onze tocht door de bergen komen we weer uit bij Tuore waar we de kap op de auto doen, en weer verder rijden. Bij Perugia begint het standaard zoekverhaal als je voor het eerst een onbekende stad in rijdt. Schijnbaar gaat het allemaal erg simpel. We volgen de borden Centro Alto, en we rijden probleemloos de goede kant op. We volgen de P borden en hebben te laat door dat een van de P-borden ‘links af’ bedoeld was voor de inrit vijftien meter terug. Niemand achter ons, ik zet de auto in zijn achteruit en stuif terug richting de inrit. In mijn achteruitkijkspiegel verschijnt een bus die zich voorbereid om te gaan toeteren. Ik ontneem hem die moeite, en sla de auto met hoge snelheid de inrit van de parkeergarage in. De bus stuift achter ons langs door naar het centrum. Gelijk na de slagboom is er ruimte te over. We parkeren de auto, en zijn blij dat we zo makkelijk de stad zijn ingereden. Dat hebben we wel eens anders mee gemaakt.
We onthouden waar we staan, en volgen de bordjes naar de uitgang. Via een heel roltrappenstelsel worden we midden in het centrum gezet. Onderweg komen we door de uitgegraven lagen van de oude stad heen. Hier ligt eeuwen aan geschiedenis, achterdocht, jaloezie, moord en brand.
Ineens staan we midden in de stad. We vonden Florence al gemakkelijk gaan, maar deze stad slaat echt alles. We houden nu al van Perugia, en de gezellige drukte die langs de kraampjes langs de fontein staan bevestigen onze plotselinge verliefdheid.
We maken direct onze verplichte foto’s, genieten van het balkon dat een wijds uitzicht biedt over de verschillende stadsdelen, en lopen dan verder de stad in.
De Corso Vannucci met in het midden de gezellige volle terrassen komt uit op de Piazza 4 Novembre. Hier staan voor het gemak de belangrijkste bezienswaardigheden van de stad bij elkaar: De galleria Nazionale dell’Umbrie, Palazzo dei Priori, de Fonta Maggiore en de dom van Perugia waar bezoekers van de stad op zijn trappen heerlijk zitten te genieten van de zon, de stad en de mensen. De een fotografeert zijn vriendinnetje, weer een ander zit aandachtig de kaart te bestuderen. De sfeer doet ons denken aan Florence, maar dan zonder de heen en weer rennende groepen Japanners, en zonder de hordes bustoeristen die al fotograferend langs de Vu Compra’s lopen die hun dansende poppetjes, of houten treinletters aan je proberen te verkopen.
Nog niet ontdekt door het grote massatoerisme neemt Perugia de aanwezige toeristen die de toenemende drukte in Toscane ontvluchten, op, en omarmd ze met haar gastvrijheid.
Ook hier Nederlanders die op de trap het algemeen dagblad zitten te lezen, maar ook zij genieten van het mooie rustige zusje van Florence. We gaan er met een gerust hart naast zitten, en nemen het schouwspel voor ons in ons op. Midden op de Piazza staat de Fonta Maggiore, die het toonbeeld van rijkdom van deze stad moest aangeven, lees ik in de reisgids.
Over deze stad geen opengewerkte tekeningen van duomo’s en palazzi. Er staan geen sterattracties aangegeven, en er zijn geen looproutes. Op de plattegrond van Umbrie wordt Perugia slecht aangegeven als ‘bezienswaardig’.
Veel meer dan het verhaal over de fontein, de dom en Palazzo dei Priori is er niet te vinden. Laat dat nog maar even zo blijven ook, denk ik, en ik sluit mijn ogen en geniet van de zon en het geroezemoes om me heen.
Na een aantal minuten hebben we de Piazza in ons opgenomen, en duiken we de Duomo achter ons in. Binnen is het heerlijk koel en sereen rustig zoals het alleen maar in een kerk kan zijn.
Stilletjes lopen wij en enkele andere toeristen rond in het schip. Af en toe hoor je gekuch, het zachte gesmoes van iemand, en een stiekeme flits van een camera. Ook ik waag het er op, de zoveelste poging om een glas in lood raam van een kerk perfect te fotograferen. Misschien.
Ook hier ontbreken de luisterkoptelefoons met keuze uit verschillende talen. Ook hier ontbreken de rondleidende gidsen en ook hier ontbreken de goedbedoelde bookshops, en aansluitende souvenirzaakjes. We kunnen slechts aannemen dat deze duomo met zijn sobere uitgelichte fresco’s erg oud is, en een hele geschiedenis te vertellen heeft. Stilletjes verlaten we de duomo, en staan weer buiten in het felle daglicht.
Buiten is er niemand die je omver loopt om ook naar binnen te gaan, en niemand die beneden aan de trap zegt dat je een beautiful nose hebt, en aanbied om je binnen twee minuten te portretteren. We gaan steeds meer van Perugia houden, en we lopen naar het schuin tegenover gelegen toeristen bureau.
Binnen staan een paar Amerikanen informatie in te winnen over de plaats te nemen evenementen. Wij pakken een gesponsorde plattegrond uit de wand met brochures, en gaan terug naar de corso Vannucci waar we een plekje veroveren op een van de vele terrassen. We bestellen te drinken, en een paar broodjes, en bestuderen de map om zodoende uit te vinden wat we volgens het toeristenbureau absoluut moeten gaan bekijken. De stad heeft een heel gemakkelijk historisch centrum, en de belangrijkste bezienswaardigheden liggen zoals wij al dachten allemaal op wandelafstand rond de piazza 4 Novembre. We besluiten straks gewoon op ons gevoel en gemak de steegjes door te kruisen, en zo de stad de kans te geven zichzelf aan ons voor te stellen. Na de korte lunch dompelen we ons onder in de winkelende menigte om zo onze ontdekkingstocht te beginnen.
We fotograferen ons helemaal gek, de stad is een grote ansichtkaart met doorkijkjes, steegjes, gangetjes over steegjes, en zwaluwen die over de daken razen waarover je een wijds uitzicht hebt over de stad. Het stikt er van de bloembakken, de slapende katten, en natuurlijk de oude vandaagjes die op hun krakkemikkige houten keukenstoeltje in de deuropening met genoegen de langs slenterende toeristen zitten te bekijken. Rondom de Piazza 4 Novembre ligt een doolhof aan deze steegjes, en ze zitten vol met heerlijke winkeltjes met prullaria, verbazingwekkende mooie boetiekjes en zowaar een heuse cd winkel, een zeldzaam goed in Umbrie en Toscane. In een van de steegjes achter de duomo ontdekken we een waar walhalla voor de wijnliefhebber. Geen enkele wijn uit de vele streken van Toscane en Umbrie lijkt er te ontbreken, en met kinderlijke ongeduld lopen we gapend langs alle etiketten. Wat moet je hier uitkiezen? Of eigenlijk, hoe moet je hier uitkiezen? Een vriendelijke man komt achter zijn toonbank vandaan, maar laat ons met alle rust ronddwalen door zijn zaak die enkele meters lager dan het straatniveau lijkt te zijn verstopt voor de voorbijgangers. Omdat we hier wel moeten kopen, en niet alleen omdat de man zo vriendelijk is, maar dan vooral omdat het water je in de mond loopt, kiezen we enkele wijnen uit de wijngebieden rond Perugia. We weten niet echt wat we kopen, omdat we in dit geval puur op naam en leukheid van etiket selecteren, maar de man verzekerd ons dat het vini pregiati zijn. We nemen het graag van hem aan, en merken de komende dagen wel of hij ons voor gekke toeristen heeft aan gezien. Of de man heeft in geen tijden een klant gezien, of de Perugia bewoners zijn stuk voor stuk allemaal super vriendelijk. Kijkend naar de verzorgde en smaakvolle inrichting van zijn geweldige enoteca gaan we uit van het laatste. Vriendelijk zeggen we elkaar gedag, en met een hoop handgebaren maken we hem duidelijk dat we erg zullen genieten van zijn wijnen. De man zwaait ons de deur uit, en gaat dan weer rustig terug naar zijn toonbank.
In een van de wijngidsen die verspreidt over mijn bed liggen las ik over de oude Etruskische boog die model heeft gestaan voor de vele toegangsbogen tot Italiaanse steden, en via de plattegrond vinden we hem aan het einde van het steegje van onze enoteek. Naast de boog zit een fontein. Er staat keurig op vermeld van welke straal je kunt drinken, en van welke niet. We vullen onze lege flesjes met het ijskoude water, en lopen via een ander weggetje weer omhoog. De weg geeft ons een geweldig uitzicht over een van de oudste stadsdelen van Perugia, en onbedoeld moet ik aan Asterix en Obelix denken die door de straatjes rennen met de Romeinen achter hun aan. Als een lezer kijk je van bovenaf op ze neer, en ziet ze hier gewoon rennen.
Vanzelf komen we weer terug op de piazza 4 Novembre. Een jazzband staat te spelen op een podium, en het gezelligheidsgehalte van deze stad neemt hierdoor nog eens toe. De trappen zitten nu ook propvol met mensen, en ik zie dat het gehalte korte broeken al enigszins onderuit wordt gehaald door lange broek dragende flanerende locals. Is het dan al weer zo laat? We letten op de vakantie helemaal niet op de tijd, en merken door onze omgeving altijd vanzelf wel hoe laat het is. We blijven tussen de luisterende menigte staan, en genieten mee van de muziek die van het podium afkomt. Wat is dit een heerlijke stad! Ik wil hier gewoon blijven. Ik krijg haast de neiging om in een van de omliggende kledingwinkeltjes te gaan solliciteren, in de hoop dat ze me gelijk zullen aannemen. Dan kan ik hier iedere dag de Piazza oversteken, en met iedereen een babbeltje maken die ik ken terwijl ik op weg ben naar mijn werk. Ciao mensen, Ciao overburen, Ciao collega’s. ik ben leuk, jullie zijn leuk, allemaal zijn we hier leuk, en we kennen elkaar allemaal ontspannen en spontaan. Ciao, ciao, ciao. Terwijl ik sta weg te dromen loopt Tup richting een winkeltje met ansichtkaarten. Ik val terug in mijn gedroom en heb ineens ontzettende zin in een ijsje. Dit komt vooral omdat ik veel toeristen en locals hetzelfde zie doen, en om mijn inburgeringcursus gelijk te beginnen besluit ik om gewoon mee te doen. Terwijl Tup schijnbaar willekeurig enkele ansichtkaarten uit het rek trekt kondig ik mijn idee aan, en hij is het er roerend mee eens. ‘Goed plan! Ik ga ff afrekenen’.
Als we in een van de ijssalons tussen de locals hebben gedaan of wij hier ook iedere dag komen, genieten we met ons ijsje tussen de gezellige toenemende drukte op de Piazza. De namiddagzon schijnt vol door de straten en over het plein, en op een of andere manier wordt iedereen er alleen maar mooier van. Het kan ook mijn verliefdheid zijn.
Terwijl we hier zo staan, twijfelen we er aan of we hier vanavond niet zullen blijven, maar het idee om vanavond naar Mimmi te gaan, de locale trattoria van Mercatale, haalt ons toch over de streep om terug te gaan naar onze eigen vallei.
Nog even kijk ik achterom als we de piazza verlaten, en via de corso terug lopen naar de roltrappen. Perugia Ti Amo. Ik hoef geen muntje in de fontein te gooien, ik weet zeker dat ik hier terug kom. Ook hoef ik hier niet over een of ander beeld te wrijven, om me dat volgens een of andere mythe te verzekeren, ik voel het gewoon. Met de menigte achter ons latend verdwijnen we via de roltrappen weer onder de grond. Even heb ik hierdoor het gevoel dat we een pretpark verlaten.
De stand uit rijden gaat eigenlijk net zo simpel als er in rijden. Gewoon mee toeteren en scheuren met de rest van het verkeer, op de goede gok wat afslagen nemen, en je komt er snel achter dat het toevallig allemaal goed is gedaan. Mocht het al fout gaan, en gaat een geïrriteerde Italiaan toeteren omdat je net iets te lang twijfelt bij een kruising, negeer hem dan gewoon en ga heel druk tegen elkaar zitten praten over van alles en nog wat, dat doen ze zelf ook. Terug op de snelweg geven we een volle dot gas om mee te komen met de avondspits, en al snel razen we via verschillende tunnels weer langs het Trasimenomeer dat zich dompelt in de avondzon. Op naar Mimmi!